Het draaiorgel werkt volgens het principe van een boekorgel. Een kartonnen boek met daarin gaatjes "gekapt" (geponst) bevat de muziekinformatie die afgespeeld gaat worden. Het boek wordt door het draaien aan het orgelwiel door het orgel gevoerd en een aantal toetsen tasten de gaatjes in het boek af.
Voor elke toon is een "spoor" in het boek gedefiniëerd, daar waar een gat in het boek voorkomt, wordt de desbetreffende toon gespeeld. In het boek kun je de melodielijn herkennen. Het draaien aan het orgelwiel zorgt tevens dat middels een krukas een tweetal balgen worden aangedreven. Deze balgen wekken luchtdruk ("wind") op, welke nodig is om de pijpen geluid te laten voortbrengen.